Uit de Geschiedenis van Roden: De Indiëganger.


 


Door: Tjerk Karsijns.


Boerenknecht zijn lag hem niet zo, wat reden was voor Rodenaar Hendrik B. ontslag te nemen bij zijn werkgever en zijn geluk als soldaat te gaan beproeven. Op 3 augustus1863 werd hij vrijwillig geëngageerd bij het 8e Regiment Infanterie, als soldaat voor 6 jaren, met 30 gulden handgeld, zonder gage. In het Koloniaal Werfdepot aan de Smeepoortstraat in Harderwijk begon in 1864 zijn opleiding. Op 3 april 1865 volgde zijn vrijwillige verbintenis voor 6 jaren bij de Koloniale Troepen.


 


Onder begeleiding van militaire muziek en het gejoel van der Harderwijker jeugd liepen op zaterdagmorgen 17 juni 1865 zo’n 150 soldaten, waaronder officieren, onderofficieren en een paar Javaanse matrozen naar het station en vertrokken per trein naar Rotterdam, alwaar zij aan boord gingen van de onder bevel van Jan Koning staande zeilclipper Kosmopoliet, die hen naar Batavia zou varen.


 


Aan boord waren ook een dokter en een koe. Medische hulp en verse melk waren dus elke dag beschikbaar. Op 2 september 1865 kwamen de militairen aan in Batavia. In de krant bedankten de officieren kapitein Koning voor de voortreffelijke behandeling tijdens de reis.


 


Hendriks  avontuur als fuselier in Indië kon beginnen. In dat verre land verrichtte hij op 20 januari 1867 een heldendaad. Een cavalerist had te diep in het glaasje gekeken. Op weg naar zijn kwartier in Soerabaja had hij het nogal warm in zijn muskietenmantel. Om af te koelen besloot hij even te gaan zwemmen. In de overtuiging in een fris beekje te springen dook hij echter in een moeras. Langzaam zoog het hem op. Zijn hem vergezellende liefje ijlde naar het kwartier en sloeg alarm. Talloze soldaten renden naar de plaats des onheils, maar niemand waagde zich in het gevaarlijke moer. De cavalerist verdween langzaam onder water.


 


Seconden later kwam soldaat Hendrik uit Roden aangesneld. Hij aarzelde geen moment en sprong het moeras in. Op aanwijzingen van het meisje van de soldaat begon hij met handen en voeten in het donkere water te wroeten. Hij slaagde erin niet weg te zakken. Even later voelde hij de drenkeling en trok de al bewusteloze man uit het water. Het gelukte de ongelukkige weer bij kennis te brengen, waarna die naar het hospitaal werd vervoerd.


 


Eenieder was trots op Hendriks heldendaad. Als blijk van goedkeuring en tevredenheid verleende Koning Willem de Derde hem op 19 mei 1867 een bronzen medaille en loffelijk getuigschrift voor het, met gevaar voor eigen leven, redden van de cavalerist. Daarboven kreeg hij extra soldij.


 


Met het stoomschip “Prinses Wilhelmina” kwam Hendrik op woensdag 7 november 1883  aan in Amsterdam en keerde terug naar Roden. Willem S., een collega geboren Rodenaar die in 1859 naar de Oost was vertrokken, bleek minder gelukkig. Kanonnier zijnde stierf hij in 1860 op Java. De gage die hij nog te goed had werd overgemaakt naar de burgemeester van Assen. Hendrik mocht echter van zijn pensioen gaan genieten. Hij trouwde een 23-jarige deerne en stichtte een gezin. 


 


Kennelijk had Hendrik weinig vertrouwen in zijn vrouw. In het Nieuwsblad van het Noorden plaatste hij de volgende advertentie: Waarschuwing; Ondergeteekende waarschuwt een ieder om aan zijn vrouw ……. iets te crediteren of te leenen, zullende hiervan door hem geen betaling geschieden.


 


Met een winkelier in Roden kreeg Hendrik een conflict. Hij zou bij hem een schuld hebben van 80 gulden. De schuldenaar beweerde dat het 40 was. Om de kruidenier gerust te stellen gaf Hendrik hem als waarborg zijn driemaandelijkse gagementsakte, zijn pensioen, dat bij de betaalmeester in Groningen kon worden geïnd.


 


Een dag ervoor gaf de winkelier de akte voor even terug aan Hendriks vrouw, die ermee naar de Roder burgemeester Van Wageningen toog om een bewijs van hem te krijgen dat haar man in leven was. Om met beide papieren naar Groningen te kunnen gaan om het geld te incasseren, beloofde de vrouw de bescheiden aan de winkelier terug te geven.


Hendriks vrouw kwam echter niet opdagen. Zij besloot zelf het geld in Groningen op te halen maar ging de volgende morgen niet naar de haven in Roden om met de boot “Drentine” van Zuiderveld naar Groningen te reizen. Zij dacht slim te zijn en liep naar Roderwolde om daar de boot van beurtschipper Belga te nemen.


 


De winkelier, zijn zoon en schoonzoon, ook niet van gisteren, wachtten de vrouw daar op. De kruidenier greep de vrouw vast en trok haar vrij hardhandig mee naar de schuur van Belga, waar zijn zoon zich meester maakte van de papieren. Nadien ging hij ermee naar de betaalmeester in Groningen, maar werd daar staande gehouden door een agent van politie die, op last van de commissaris, de akten in beslag nam.


 


De zoon van de winkelier werd aangeklaagd voor diefstal en de rechtbank in Assen boog zich over het gebeurde. Zoonlief vertelde dat de vrouw de bescheiden in de schuur van Belga had weggeworpen en had geroepen: “Als ik er niets aan heb, zul jij er ook niets aan hebben”. De zoon legde uit dat hij de papieren toen had opgeraapt.


 


In de rechtbank werd een en ander een welles-nietes verhaal. Petrus Oosting, de raadsman van de zoon, overhandigde de rechtbank nog een schrijven van de burgemeester van Roden, waarin die aangaf dat op de beklaagde en zijn familie niets was aan te merken. Zij stonden uitstekend bekend.


 


Uiteindelijk vond de president dat de zoon de akte niet had gestolen, maar had genomen waar zijn vader recht op had. Hendriks vrouw had zich in zijn ogen niet aan de afspraak gehouden en onwaarheden verteld. De jongeman werd vrijgesproken.