Door: Tjerk Karsijns.


Simon de Jong was hoefsmid in Peize. Zijn in Groningen wonende vader, een veearts, had daar tevens een smederij annex inrichting hoefbeslag. Daarnaast leidde hij hoefsmeden op. Harm Smit, die in 1906 een smederij aan het huidige Juliana­plein in Roden bouwde, rondde bij De Jong zo’n cursus af.


Met de wet nam Simon de Jong het niet zo nauw en hij was al eens gestraft voor het on­be­voegd uit­oe­fenen van de veeartsenijkunde. Op een dag maakte hij een reisje met een kennis, de Roder veearts Gerardus Bronsdijk, bij welke gelegenheid hij hem wat geld leen­­de. Omdat er nooit was terugbetaald toog De Jong naar Roden om zijn vordering te innen.


 


Bronsdijk stelde voor de zaak in café Alberts te bespreken en daar ging het al spoedig mis. De veearts schold De Jong uit en tierde hoeveel hij dan wel schul­dig was. De toevallig in het café zittende kapitein van de veerboot “Drentine”, Sieger Zuiderveld, ging zich met het geval bemoeien. Samen met de woedende Bronsdijk gaf hij De Jong een pak slaag en gooiden hem de deur uit.


De mishandelde deed zijn beklag bij burgemeester Frank Borger. Die toonde weinig compassie en veronderstelde dat de klager de aframmeling wel verdiend zou heb­ben. Een teleurgestelde De Jong begaf zich vervolgens naar logement het “Wapen van Drenthe”. Daar kwam even later, samen met zijn neef, de burgemeester bin­nen.


 


Niet lang daarna verschenen ook veearts Bronsdijk, bootkapitein Zuiderveld en herbergier Al­berts. Dicht tegen de burgemeester aangekropen hoopte de bange De Jong in hem een bondgenoot te vinden, maar dat bleek ijdele hoop. Bronsdijk en Zuiderveld trokken hem bij de burgervader vandaan, gaven hem opnieuw een pak slaag en smeten hem de straat op.


 


De Jongs huisarts in Peize stelde vast dat zijn patiënt gekneusde ribben had. Hij had zelfs bloed opgegeven.


Nadien boog de rechtbank in Assen zich over het gebeuren. De als enige aangeklaagde Sieger Zuiderveld verscheen niet, maar verschillende getuigen leg­den een verklaring af.


Burgemeester Borger gaf aan niets van een mishandeling te hebben gezien.


Herbergier Alberts vertelde dat De Jong noch bij hem als bij Van der Molen door Zuiderveld en Bronsdijk was mishandeld.


Harm de Vries zei in de herberg van Alberts te hebben gezien dat Zuiderveld De Jong van zich af probeerde te houden.


Hendrik de Vries legde uit bij Alberts te zijn geweest, maar De Jong was niet ge­sla­gen. Wel was hij erg vervelend geweest jegens anderen.


Veldwachter Wieringa verklaarde dat caféhouder Alberts hem had verteld dat hij uit nieuwsgierigheid naar zijn buur “Het Wapen van Drenthe” was gegaan en daar had ge­zien dat Zuiderveld en Bronsdijk De Jong naar buiten hadden gewerkt.


Zonder slag of stoot had de diender de verklaring van Alberts trouwens niet gekregen. Die was namelijk kwaad op hem en had hem toegebeten dat hij beter op zijn “vre­dingen” (afrastering) kon letten dan achter zo’n “nust” (onbenul) aan te lo­pen.


 


Bewust had het O.M. burgemeester Borger van Roden als getuige opgeroepen. Zij kon moeilijk aannemen dat de burgervader, als hoofd van de gemeentepolitie en tevens hulpofficier van justitie, in de herberg opzettelijk de andere kant had opgekeken.


Gezien de verklaringen van de diverse getuigen slaagde het O.M. er niet in het wettig en overtuigend bewijs van mishandeling te leveren.


Zuiderveld werd vrijgesproken.