Uit de Geschiedenis van Roden: Nieuwjaarlopen.


                                                                                 Door: Tjerk Karsijns.


 


In 1752 kreeg de Roder predikant Jacobus van der Scheer van schulte Hendrik Alingh en enkele kerspellieden de vraag aan de ingezetenen bekend te willen maken dat zij hun kinderen op nieuwjaarsdag niet meer langs de huizen mochten laten gaan om hun dorpsgenoten de beste wensen voor het nieuwe jaar over te brengen.


 


Het lag in de gewoonte van de jeugd om, soms met het zingen van een liedje, in ruil voor wat geld, eten of drank de mensen een gelukkig Nieuwjaar te wensen.


 


Nu kon, wanneer de intenties zuiver waren, natuurlijk niemand bezwaar hebben tegen deze uiting van saamhorigheid. De praktijk daarentegen vertoonde een ander beeld.


 


Armoe was troef in die tijd en een bezochte wilde, of was misschien niet in staat iets te geven. Doorgaans leidde een en ander tot problemen. De teleurgestelde jongeren scholden dan dikwijls een bewoner uit voor alles wat lelijk was.


 


Het regende dus klachten en alle waarschuwingen ten spijt kwam er in het gedrag van de jeugd geen verbetering. Terecht werd het nieuwjaarlopen steeds meer gezien als een vorm van bedelarij en zodoende diende aan die jarenlange traditie een einde te worden gemaakt. Er kwam een verbod.


 


De sanctie op het negeren ervan hakte er nogal in. Een waargenomen
overtreding kwam de ouders te staan op een boete van twaalf stuivers. De assistent van de Schulte, een carspelsoldaat, de voorloper van de veldwachter die in de volksmond armenjager dan wel rode hoed werd genoemd, inde de boete. Ook werd soms een pander ingezet. Het geld kwam ten goede aan de armen in Roden.