Door: Tjerk Karsijns.


 


Jan Ananias, zoon van postkantoorhouder Albert Ananias aan de Brink in Roden, was een ventje met humor. Zo rond 1920 zat hij bij meester Homan in de klas, op de latere Scheepstra-school. Voor Jan, die de gang naar school als een vervelende bijkomstigheid van het dagelijkse bestaan ervoer, waren zaken die buiten de onderwijsinstelling plaatsvonden veel interessanter. Zijn aandacht tijdens de les gold dan ook vooral de straat.


 


Niet alle dagen trouwens verliepen saai. Jan leefde helemaal op wanneer meester zijn wekelijkse zangles gaf en tot zijn niet geringe vreugde werd dan steevast eenzelfde liedje gezongen. Het buitengebeuren zette Jan dan tijdelijk in de wacht.


 


In het liedje kwam meerdere keren “wiedewiedewiet, wiedewiedewiet” voor en meester begreep maar nooit waar­om de klas zo moest lachen wanneer dat gedeelte passeerde. Dat kwam zo: Natuurlijk kon het Jan niet euvel worden geduid dat bij wiedewiedewiet de weduwe Aaltien Krans-Vogelzang op zijn netvlies verscheen.


 


Zij woonde tegenover hem op de Brink, waar heden ten dage de Pompstee wordt gerund. Zou evenwel destijds iemand vragen naar Aaltien of mevrouw Krans, de schouders zouden worden opgehaald. In Roden kende men Aaltien slechts als Aol­tie Piet of Piet’n Aoltie. Ook de kinderen noemden haar zo.


 


Wiedewiet en Aoltie Piet. U vat hem al. Terwijl de klas keurig wie­de­wiede­wiet, wiedewiedewiet zong, kraaide Jan “Aoltie Piet, Aoltie Piet”.


 


Een bijkomend voordeel voor Jan, die zoals geschreven een buitengewone interesse had in alles wat buiten de klas gebeurde, was dat hij in het voorste schoollokaal zat dat uitzag op de straat. Hij had, zijn nekje iets uitrekkend, dus ook het volle zicht op de tegenover de school gelegen winkel van manufacturier Rosen­baum, in Roden Rozeboom genoemd. Na het vertrek van de Rosenbaums, in 1928, kwam in het pand de groentewinkel van Hoekstra.


 


Na de zangles zette de onderwijzer een rekensom op het bord. De klas lette goed op en Jan keek naar buiten. Meester had de som bijna uitgewerkt en, al ge­zien hebbende dat Jan “elders” was, wilde hij hem confronteren met zijn onoplettendheid.


 


Het volgende gebeurde: Heel ergens in de verte hoorde Jan, met al zijn aandacht bij de straat, meesters aanwijsstok tegen het bord tikken. Pas toen  “wat komt eruit Jan” tot hem doordrong, keerde hij terug in de werkelijkheid.


 


Sommigen beweren dat toeval niet bestaat. Het tegendeel is waar. Op het ogen­blik dat meester Homan met zijn aanwijsstok tegen de som op het bord tik­te en de vraag aan Jan stelde, kwam me­vrouw Rosenbaum de winkeldeur uit. Naar waarheid kon Jan dus op mees­ters vraag “wat komt er uit Jan” ogenblikkelijk het juiste ant­woord geven: “Vrouw Rozeboom meester”.


 


Foto’s uit het archief van Tj.K en Kor A Hagenouw.