Deel 8
Moordliederen.
Moorliederen behoren tot onze volkscultuur. In vroeger tijden werd rond een schokkende gebeurtenis dikwijls een lied geschreven. Uit de Friese Wouden afkomstige rondtrekkende straatzangers brachten onder andere moordliederen ten gehore. Zij zongen op kermissen maar kwamen ook bij mensen aan de deur, waar zij, in ruil voor wat geld, hun liederen zongen.
Moordlied 1.
Zangwijze: Kolijn een brave boerenzoon.
Wie hoorde ooit zoo’n vrees’lijk feit
Als dat waarop de kranten wijzen?
Aan dat van elk weldenkend mensch
De haren doet ten berge rijzen?
Een moeder heeft haar eigen kind,
Haar kind van drie-en-twintig jaren,
Vergiftigd met arsenicum,
Alleen om geld te garen(bis)
Reeds had de goddeloze vrouw
Haar eigen geld sinds lang verzwolgen,
Haar kind was zuiniger geweest
En daarop was dat wijf verbolgen.
Zij trachtte op velerlei manier
Het geld haar kinds nu te verkrijgen.
Maar ’t meisje was voor zoo iets doof
Hoe of haar moeder ook mocht dreigen (bis)
Toen nu het monster werd gewaar
Dat hare dochter zoude trouwen
Vertelde zij het aan haar zoon
En ging zij hem haar plan ontvouwen
’t is zonde van al dat geld
Haar man voortaan zal profiteren
Daaraan dient paal en perk gesteld
Of anders zal ik haar wel leeren.
Haar zoon, al even slecht als zij
Was haar behulpzaam in haar streven
Hij zei: nu jij toch trouwen gaat
Moet jij je moeder ’t geld maar geven
Maar daarvan was zij niet gediend
Zij zei: hoe krijg je ’t in je zinnen
Als ik aan jou mijn rijkdom geef
Wat moet ik zelve dan beginnen?
Hierover was het wijf verwoed
En zij ging nu haar plannen maken
Op wat manier zij ’t allerbest
In het bezit van ’t geld zou raken
Zij deinsde voor geen moord terug
Als zij haar kind maar deed verdwijnen
Vergiftiging was dus haar plan
Hoe vrees’lijk het ook moge schijnen
Tot driemaal toe zond zij een man
Naar Groningen om gif te koopen
Dan was er voor ontdekking toch
Dacht zij, ook geen gevaar te loopen
De man bracht haar arsenicum
En ’t monster vroeg nog onomwonden
Of dit het zwaarste gif wel was
Dat bij d’aptheker werd gevonden.
Met een schijnheilig vroom gelaat
Deed ’t monster het vergif in ’t eten
Dat voor haar dochter was bestemd
Ach had het meisje ’t maar geweten
Zij at en korten tijd daarna
Gevoelde zij reeds helsche pijnen
Het was verschrik’lijk. ’t Klamme zweet
Zag men op haar gezicht verschijnen
Maar ’t scheen het monster niet genoeg
Te lang nog bleef haar kind in leven
Daarom heeft zij haar kort daarna
In ’t drinken weer vergif gegeven
Zij zag het worst’len met den dood
Waarin het meisje dra verkeerde
Maar ach, zij zag het kalm aan
Hoe ook haar kind van pijn verteerde
Een dokter werd er niet gehaald
Om ’t kind, als ’t kon, nog te genezen
Omdat het monster dan wellicht
Nog voor ontdekking had te vreezen
Maar eind’lijk hield het lijden op
En kwam de dood haar sponde naken
Maar ’t overlijden van haar kind
Scheen haar bijna verheugd te maken
De kist die weldra werd besteld
Daar moest de timmerman op reken
Dat zij zo stevig werd gemaakt
Dat niemand haar kon openbreken
Want niemand hoeft het lijk te zien
Zei ’ t wijf. Het is nu toch om ’ t even
Mijn dochter is haar leven kwijt
En niemand kan ’t haar wedergeven
Er was geen enk’le plechtigheid
Toen ’t arme meisje werd begraven
Geen klokgelui werd er gehoord
Geen tranen die het harte laven
Geen lijden in het moederoog
Geen enk’le rimpel in haar wangen
Geen enk’le smartkreet werd gehoord
En geen gebed of kerkhofszangen
O! hoe verschrik’lijk is het toch
Dat er nog zulke moeders leven
Die ’t leven roven van haar kind
Waaraan zij zelf het aanschijn geven
Haar eigen kind, haar vleesch en bloed
Werd zoo onschuldig weggedragen
De doodstraf diende toegepast
Om an’dren vreze aan te jagen.
NootTj. K: De schrijver van het lied was niet juist geïnformeerd; Grietje was bijna twintig en haar broer had met de moord niets uit te staan.
Moordlied 2.
Zangwijze: Op ’t sombere kerkhof
Wat heeft de hand van eene vrouw
Een groot onheil misdreven
Het stemt een elk tot droeve rouw
Wat ons hier wordt beschreven
Een moeder heeft haar eigen kind
Vergiftigd, of ’t is schande
Wie dacht, dat nog in deze eeuw
Dit kon geschieden door een weeuw
’t klinkt alom in den lande
Haar eigen geld had zij voor lang
Reeds opgemaakt, verzwolgen
Zij peinsde nu, om ’t geld van ’t kind
Vreesde voor geen gevolgen
Doch hoe zij tiert en hoe zij dreigt
Krijgt geen gehoor, de dochter zwijgt
Want die had plan te trouwen
De goddelooze moeder gaat
Nu zij weet hoe het er mee staat
Het helsche plan ontvouwen.
Zij zinde op een middel om
Haar kind te doen verdwijnen
Het geld werd dan haar eigendom
Hoe akelig dit mag schijnen
Zonder te raken zelfs van streek
Stuurt zij een man naar d’apotheek
Om arsenicum te halen
En met een ernstig, vroom gezicht
Kwam dit in het eten van het wicht
Zij deed dit zonder dralen
Ontaarde moeder! Dit bedrijf
Zal uw kind van pijn en smarte
Doen sterven. O! Moorddadig wijf
Hebt ge dan ook geen harte
Meer voor uw kind U toevertrouwd
Dat eens door U het licht aanschouwd
Door U nu wordt vergeven
Doch daar het meisje langzaam teert
Wordt nogmaals door ’t wijf geprobeerd
Haar meer vergif te geven
Met een schijnheilig, kalm gelaat
Ziet zij haar dochter lijden
Een dokter werd er niet gehaald
De ziekte te bestrijden
Dan, vreesde zij, werd het ontdekt
En mocht het worden uitgelekt
Dit gruwel, hier bedreven
O, moeder, die uw eigen kind
Om ’t leven brengt uw straf begint
Wanneer zij eens zal sneven
De dood die bleef niet lang meer uit
En kwam de sponde naderen
Geen middel, dat de giften stuit
Het bloed stolt in de aderen
De kist werd dadelijk dichtgemaakt
Opdat geen mensch het lijk genaakt
Dit had het wijf geboden
Geen nabestaande die het zag
Zelfs die haar het meest aan ’t harte lag
Was dit door ’t wijf verboden
Boosaardig wijf die moeder heet
Daar gaat uw dochter henen
O! wat gij aan uw kind misdeed
Doet vele moeders wenen
O! wat is toch de boosheid groot
Een moeder bracht haar kind ter dood
Dat nu wordt heengedragen
Zij ziet het aan hoe hier haar kind
Op ’t kerkhof een rustplaats vindt
Geen zucht van haar geen klagen
Moordlied 3.
En er worden dikwijls alleen om het geld
Afschuw’lijke daden bedreven
En de mensen die steeds door de duivel geleid
Om God noch geboden nog geven
Maar niets is zo treurig, afschuw’lijk en wreed
Al wat men in Roden laatst hoorde
Alwaar een ene moeder opzet’lijk met gif
Haar eigene dochter vermoordde
En de rechtspraak in Assen was meer dan gevuld
En toen zij in het verhoor werd genomen
Gemompel van afschuw van haar was zo groot
Men kon haast geen stilte bekomen
Een paar maal viel zij in flauwte, maar ach
In berouw spreekt voor haar geen mededogen
Maar de rechter in de zaak voor het onmens verscheen
En bezit voor haar toch geen mededogen
Waarom gaf het monster haar kind rattenkruid
Al door hare eten en drinken
Hoe is het toch moog’lijk dat moederlijke aard
Zichzelf zover kan vergeten
Zij meldde nu dadelijk al in de courant
Ende mijn droefheid is heden
En een weinige dagen van recht en pijn
Is mijn zoet het wicht verdwenen
Zij dacht dat geen vrees voor ontdekking bestond
Want zij had wel de erfenis verborgen
Maar toen de geneesheer een lijkschouwing hield
En zag waar ’t kind van was gestorven
Gaf hij de justitie direct een verslag
En dadelijk zijn zij gekomen
Als gans had zij de misdaad toch zeker ontkend
Maar zij hebben haar gevangen genomen.