De moord op Grietje Johanna Hellinga - Deel 8
11 Oktober 2019

Deel 8

Moordliederen.

Moorliederen behoren tot onze volkscultuur. In vroeger tijden werd rond een schok­­­­­­kende gebeurtenis dikwijls een lied ge­schre­ven. Uit de Friese Wouden afkomstige rondtrekkende straatzangers brachten on­der an­de­re moordliederen ten gehore. Zij zongen op ker­missen maar kwamen ook bij men­­­­sen aan de deur, waar zij, in ruil voor wat geld, hun liederen zongen.

Moordlied 1.

Zangwijze: Kolijn een brave boerenzoon.

Wie hoorde ooit zoo’n vrees’lijk feit

Als dat waarop de kranten wijzen?

Aan dat van elk weldenkend mensch

De haren doet ten berge rijzen?

Een moeder heeft haar eigen kind,

Haar kind van drie-en-twintig jaren,

Vergiftigd met arsenicum,

Alleen om geld te garen(bis)

Reeds had de goddeloze vrouw

Haar eigen geld sinds lang verzwolgen,

Haar kind was zuiniger geweest

En daarop was dat wijf verbolgen.

Zij trachtte op velerlei manier

Het geld haar kinds nu te verkrijgen.

Maar ’t meisje was voor zoo iets doof

Hoe of haar moeder ook mocht dreigen (bis)

Toen nu het monster werd gewaar

Dat hare dochter zoude trouwen

Vertelde zij het aan haar zoon

En ging zij hem haar plan ontvouwen

t is zonde van al dat geld

Haar man voortaan zal profiteren

Daaraan dient paal en perk gesteld

Of anders zal ik haar wel leeren.

Haar zoon, al even slecht als zij

Was haar behulpzaam in haar streven

Hij zei: nu jij toch trouwen gaat

Moet jij je moeder ’t geld maar geven

Maar daarvan was zij niet gediend

Zij zei: hoe krijg je ’t in je zinnen

Als ik aan jou mijn rijkdom geef

Wat moet ik zelve dan beginnen?

Hierover was het wijf verwoed

En zij ging nu haar plannen maken

Op wat manier zij ’t allerbest

In het bezit van ’t geld zou raken

Zij deinsde voor geen moord terug

Als zij haar kind maar deed verdwijnen

Vergiftiging was dus haar plan

Hoe vrees’lijk het ook moge schijnen

Tot driemaal toe zond zij een man

Naar Groningen om gif te koopen

Dan was er voor ontdekking toch

Dacht zij, ook geen gevaar te loopen

De man bracht haar arsenicum

En ’t monster vroeg nog onomwonden

Of dit het zwaarste gif wel was

Dat bij d’aptheker werd gevonden.

Met een schijnheilig vroom gelaat

Deed ’t monster het vergif in ’t eten

Dat voor haar dochter was bestemd

Ach had het meisje ’t maar geweten

Zij at en korten tijd daarna

Gevoelde zij reeds helsche pijnen

Het was verschrik’lijk. ’t Klamme zweet

Zag men op haar gezicht verschijnen

Maar ’t scheen het monster niet genoeg

Te lang nog bleef haar kind in leven

Daarom heeft zij haar kort daarna

In ’t drinken weer vergif gegeven

Zij zag het worst’len met den dood

Waarin het meisje dra verkeerde

Maar ach, zij zag het kalm aan

Hoe ook haar kind van pijn verteerde

Een dokter werd er niet gehaald

Om ’t kind, als ’t kon, nog te genezen

Omdat het monster dan wellicht

Nog voor ontdekking had te vreezen

Maar eind’lijk hield het lijden op

En kwam de dood haar sponde naken

Maar ’t overlijden van haar kind

Scheen haar bijna verheugd te maken

De kist die weldra werd besteld

Daar moest de timmerman op reken

Dat zij zo stevig werd gemaakt

Dat niemand haar kon openbreken

Want niemand hoeft het lijk te zien

Zei ’ t wijf. Het is nu toch om ’ t even

Mijn dochter is haar leven kwijt

En niemand kan ’t haar wedergeven

Er was geen enk’le plechtigheid

Toen ’t arme meisje werd begraven

Geen klokgelui werd er gehoord

Geen tranen die het harte laven

Geen lijden in het moederoog

Geen enk’le rimpel in haar wangen

Geen enk’le smartkreet werd gehoord

En geen gebed of kerkhofszangen

O! hoe verschrik’lijk is het toch

Dat er nog zulke moeders leven

Die ’t leven roven van haar kind

Waaraan zij zelf het aanschijn geven

Haar eigen kind, haar vleesch en bloed

Werd zoo onschuldig weggedragen

De doodstraf diende toegepast

Om an’dren vreze aan te jagen.

 

NootTj. K: De schrijver van het lied was niet juist geïnformeerd; Grietje was bijna twintig en haar broer had met de moord niets uit te staan.

 





Moordlied 2.

Zangwijze: Op ’t sombere kerkhof

 

Wat heeft de hand van eene vrouw

Een groot onheil misdreven

Het stemt een elk tot droeve rouw

Wat ons hier wordt beschreven

Een moeder heeft haar eigen kind

Vergiftigd, of ’t is schande

Wie dacht, dat nog in deze eeuw

Dit kon geschieden door een weeuw

t klinkt alom in den lande

Haar eigen geld had zij voor lang

Reeds opgemaakt, verzwolgen

Zij peinsde nu, om ’t geld van ’t kind

Vreesde voor geen gevolgen

Doch hoe zij tiert en hoe zij dreigt

Krijgt geen gehoor, de dochter zwijgt

Want die had plan te trouwen

De goddelooze moeder gaat

Nu zij weet hoe het er mee staat

Het helsche plan ontvouwen.

Zij zinde op een middel om

Haar kind te doen verdwijnen

Het geld werd dan haar eigendom

Hoe akelig dit mag schijnen

Zonder te raken zelfs van streek

Stuurt zij een man naar d’apotheek

Om arsenicum te halen

En met een ernstig, vroom gezicht

Kwam dit in het eten van het wicht

Zij deed dit zonder dralen

Ontaarde moeder! Dit bedrijf

Zal uw kind van pijn en smarte

Doen sterven. O! Moorddadig wijf

Hebt ge dan ook geen harte

Meer voor uw kind U toevertrouwd

Dat eens door U het licht aanschouwd

Door U nu wordt vergeven

Doch daar het meisje langzaam teert

Wordt nogmaals door ’t wijf geprobeerd

Haar meer vergif te geven

Met een schijnheilig, kalm gelaat

Ziet zij haar dochter lijden

Een dokter werd er niet gehaald

De ziekte te bestrijden

Dan, vreesde zij, werd het ontdekt

En mocht het worden uitgelekt

Dit gruwel, hier bedreven

O, moeder, die uw eigen kind

Om ’t leven brengt uw straf begint

Wanneer zij eens zal sneven

De dood die bleef niet lang meer uit

En kwam de sponde naderen

Geen middel, dat de giften stuit

Het bloed stolt in de aderen

De kist werd dadelijk dichtgemaakt

Opdat geen mensch het lijk genaakt

Dit had het wijf geboden

Geen nabestaande die het zag

Zelfs die haar het meest aan ’t harte lag

Was dit door ’t wijf verboden

Boosaardig wijf die moeder heet

Daar gaat uw dochter henen

O! wat gij aan uw kind misdeed

Doet vele moeders wenen

O! wat is toch de boosheid groot

Een moeder bracht haar kind ter dood

Dat nu wordt heengedragen

Zij ziet het aan hoe hier haar kind

Op ’t kerkhof een rustplaats vindt

Geen zucht van haar geen klagen

 







Moordlied 3.

En er worden dikwijls alleen om het geld

Afschuw’lijke daden bedreven

En de mensen die steeds door de duivel geleid

Om God noch geboden nog geven

Maar niets is zo treurig, afschuw’lijk en wreed

Al wat men in Roden laatst hoorde

Alwaar een ene moeder opzet’lijk met gif

Haar eigene dochter vermoordde

En de rechtspraak in Assen was meer dan gevuld

En toen zij in het verhoor werd genomen

Gemompel van afschuw van haar was zo groot

Men kon haast geen stilte bekomen

Een paar maal viel zij in flauwte, maar ach

In berouw spreekt voor haar geen mededogen

Maar de rechter in de zaak voor het onmens verscheen

En bezit voor haar toch geen mededogen

Waarom gaf het monster haar kind rattenkruid

Al door hare eten en drinken

Hoe is het toch moog’lijk dat moederlijke aard

Zichzelf zover kan vergeten

Zij meldde nu dadelijk al in de courant

Ende mijn droefheid is heden

En een weinige dagen van recht en pijn

Is mijn zoet het wicht verdwenen

Zij dacht dat geen vrees voor ontdekking bestond

Want zij had wel de erfenis verborgen

Maar toen de geneesheer een lijkschouwing hield

En zag waar ’t kind van was gestorven

Gaf hij de justitie direct een verslag

En dadelijk zijn zij gekomen

Als gans had zij de misdaad toch zeker ontkend

Maar zij hebben haar gevangen genomen.